De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft in 2016 en 2018 uitspraken gedaan over het resultaatgericht beschikken van huishoudelijke hulp op grond van respectievelijk de Wmo en de Wmo 2015. De CRvB oordeelde dat een wijze van verstrekken die ertoe leidt dat een cliënt en een aanbieder niet weten hoeveel, naar tijdseenheden bepaalde, maatschappelijke ondersteuning het college verstrekt, in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel. In een uitspraak van 26 mei 2021 oordeelde de CRvB dat niet valt in te zien waarom dit voor individuele begeleiding anders zou zijn. Naar aanleiding hiervan is er een wetsvoorstel gedaan om resultaatgericht beschikken toch mogelijk te maken. Het is sinds de internetconsultatie van het voorstel in januari 2020 lang stil geweest rondom het Wetsvoorstel inzake het resultaatgericht beschikken onder de Wmo 2015.

Die stilte werd vorige week doorbroken met de publicatie van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State naar aanleiding van het wetsvoorstel. Het advies zelf dateert overigens van 9 december 2020. Dat het nu (pas) is gepubliceerd, komt door de inwerkingtreding van de Wet open overheid op grond waarvan de Raad van State zelf verplicht is om haar wetgevingsadviezen openbaar te maken.

Maar wat regelt het wetsvoorstel ook alweer? En wat vindt de Raad van State ervan?