Een aantal jaren geleden, nog voor 2015, werkte ik bij een kleinere gemeente in Noord-Holland als beleidsadviseur jeugdbeleid. De gemeente was op dat moment nog zo klein dat we veel mensen persoonlijk kenden. Zo ook de burgemeester, hij had persoonlijk contact met een gezin met problemen. Vader woonde alleen met zijn twee zoons in de puberleeftijd. Moeder was uit beeld geraakt. De vader hield er niet al te strenge normen en waarden op na. Zo ging hij nogal eens met de jongens “proletarisch winkelen” zoals de burgemeester dat noemde.

De oudste was uit huis geplaatst naar een instelling in Gelderland en kwam in de weekenden thuis. De jongste ging nauwelijks meer naar school. Toen de jongste voor de zoveelste keer vernielingen had aangebracht, nu aan het gemeentehuis, had de burgemeester er genoeg van. Hij riep de leerplichtambtenaar, de wijkagent, de gezinsvoogd en mij bij zich. We maakten een plan van aanpak. De leerplichtambtenaar ging met de jongste aan de slag om hem weer naar school te krijgen. Aangezien er nog geen jeugdteam was ging ik als tijdelijk zorgcoördinator met de gezinsvoogd samenwerken. Al snel concludeerden we dat de thuissituatie onhoudbaar was en dat het goed was als ook de jongste uit huis zou worden geplaatst naar dezelfde instelling als zijn broer. De gezinsvoogd nam contact op met de instelling. De jongen had een indicatie voor opname maar de instelling wilde hem alleen opnemen als die indicatie met twee treden verhoogd zou worden. Dit betekende veel duurdere. Ik was er heel verbaasd over dat Bureau Jeugdzorg daar toen zonder meer mee akkoord ging. De gezinsvoogd, in dienst van dezelfde instelling, vond het heel gewoon. Dat heet upcoding. Het blijkt nog steeds voor te komen, ondanks dat de gemeentelijke jeugdteams nu de indicaties stellen.

De afgelopen jaren hebben gemeenten de tekorten in het sociale domein steeds verder zien oplopen. In de jeugdhulp zijn bij veel gemeenten de tekorten zelfs net zo hoog als de helft van het budget. Uiteraard richtten ze zich via de VNG tot het ministerie van VWS. Minister Hugo de Jonge hield, mijns inziens terecht, de hand op de knip. Eerst wilde hij een grondig onderzoek doen naar de oorzaak van de tekorten in de jeugdhulp.

De conclusies zijn nu bekend. Ondanks de vergrijzing zijn er veel meer gezinnen en jeugdigen die jeugdhulp krijgen. Dat varieert overigens van lichte opvoedhulp tot uithuisplaatsing. De minister vindt dat een goede zaak, want het betekent dat er sinds de decentralisaties meer gezinnen worden bereikt doordat de zorg dichterbij wordt geleverd, een van de doelstellingen van de Jeugdwet. Alleen wordt er te snel te zware zorg ingezet, zo blijkt. Een van de oorzaken is dat huisartsen en kinderartsen volgens de Jeugdwet zelf mogen verwijzen naar de jeugd GGZ en gemeenten daar geen invloed op hebben.

Een andere oorzaak is upcoding en dat is een minder goede zaak omdat het de zorgleveranciers kennelijk lukt om de jeugdteams te bewerken om de indicatiestelling te verzwaren. Daar moeten gemeenten dus heel kritisch naar gaan kijken. Op dezelfde manier als ze dat al direct bij de start van de Wmo 2007 hebben gedaan met de huishoudelijke hulp: Indicatie is indicatie en zorgaanbieders kunnen niet vervolgens naar believen zwaardere zorg inzetten. Iets wat ze in het verleden namelijk waren gewend onder het regime van het Zorgkantoor dat werkte met volumemiddelen, een soort lump sum budgetten. De oplossing is mijns inziens een strakke regie naar de zorgleveranciers. En in eerste instantie kijken naar wat de bovenliggende problemen zijn in een gezin en daar in eerste instantie aan gaan werken. Spelen er financiële problemen? Ga die dan eerst samen met de ouders oplossen, dan krijgen ze meer ruimte in hun hoofd en zijn beter in staat om hun kinderen op te voeden!

 

Afbeelding van Ruslan Gilmanshin via Pixabay